Van oorsprong komt de soort voor in Noord-Amerika. Hij is daarna geïntroduceerd rond 1930 in het Verenigd Koninkrijk. In de jaren 1970 is de soort ook op het vasteland van Europa verschenen.
De rododendroncicade heeft een gele onderzijde, inclusief poten. De bovenzijde is groen, over de voorvleugels lopen twee rood-oranje strepen in de lengterichting. Over de snuit loopt een horizontale zwarte lijn die door de ogen heen lijkt te lopen. Het dier heeft een lengte van 8 tot 9 mm.
Het dier kan niet alleen goed vliegen, hij kan ook zeer goed springen! In het Engels heten de springers onder de cicades dan ook leaf hoppers (bladspringers).
De vroege stadia van de rododendroncicade zijn volledig afhankelijk van de sappen van de rododendron. Het imago kan zich ook met sappen van andere planten voeden.
Het volwassen dier is te vinden van juli tot november.
Bij warm weer zijn ze actief en duidelijk merkbaar.
Zij zuigen aan de bladeren en geven een schadebeeld gelijkend op dat van spint en rhododendronwants.
Later in het seizoen (september – oktober) leggen ze hun eieren in de bloemknoppen die het volgende voorjaar voor bloemen moeten zorgen.
Door deze ei-afleg brengen zij een schimmel (Pycnostysanus azalaea) over die de typische zwarte knoppen veroorzaken (bloemrotindrogingen).
Deze knoppen geven geen bloei meer. Hoe mooi de soort ook zijn mag, hij draagt een gevreesde schimmelziekte over die de knoppen van rododendrons doet verkleuren en verschrompelen. |